In september 1992 ging in Zolder de laatste Belgische steenkoolmijn dicht. Bijna drie decennia later blijkt dat de 9000 gewezen mijnwerkers een te laag pensioen krijgen. Bij de berekening worden 25 dienstjaren in rekening gebracht, in plaats van de 30 dienstjaren die wettelijk zijn vastgelegd.
120 jaar geleden weerklonk het startschot van de rush naar het Limburgse zwarte goud. Een mijlpaal die onze regio op de industriële kaart zette en niet in het minst zorgde voor een economische, sociale en demografische omwenteling in het eerder agrarische Limburgse landschap. Een geschiedenis die we delen en koesteren. Sinds de sluiting van de Zolderse mijn in 1992 bieden de mijnschachten geen perspectief meer op massale tewerkstelling, Een teloorgang die zo’n generatie eerder in Zwartberg werd ingezet en toen het leven kostte aan twee strijdvaardige demonstranten. Wat volgde is een bewonderenswaardige strijdvaardigheid van een beroepsgroep die zwaar labeur leverde ten dienste van de heropbouw van het naoorlogse België en de Europese industriële ontwikkeling. Een strijdvaardigheid die de mijnwerkers ook vandaag weer tonen in hun actie voor een correcte pensioenberekening.
Dat het aangeknaagd koperen muntje van 50 cent met de beeltenis van de mijnwerker vandaag wordt gebruikt in de campagne van deze gepensioneerde mijnwerkers is geen toeval, het getuigt van een dubbele gelaagdheid. Er wordt immers niet enkel gepeuzeld aan de centen van de mijnwerkers, ook aan het respect en hun beroepseer. Ontegensprekelijk behoorden mijnwerkers tot een beroepsgroep die bloed, zweet en tranen liet om de voorbije eeuw respect en erkenning te verwerven. Die brede maatschappelijke erkenning voor de helden des vaderlands kwam pas in de jaren 50 van de vorige eeuw op gang, onder meer gesterkt door de Kolenslag onder impuls van eerste minister Achilles Van Acker, het bezoek van de koninklijke prins aan de mijn te Beringen in oktober 1950 en de massale verspreiding van de rosse halve frank.
Vandaag is de halve frank verdwenen en deemstert de Kolenslag weg in de nevelen van de geschiedenis. Wat rest is het industrieel erfgoed en de onbreekbare broederband tussen de mijnwerkers. Vandaag liggen de beleidsverantwoordelijken wellicht (nog) niet wakker van de stormram van de actievoerende gepensioneerde mijnwerkers en de mogelijke impact ervan op ons economisch bestel. Ze dragen volgens mij echter wel de historische en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid om de rechten die mijnwerkers toekomen in de volheid veilig te stellen, vandaag en morgen. Van de overheid mag verwacht worden dat zij de moeizaam verworven maatschappelijke erkenning niet financieel ondergraaft. Is het niet schrijnend dat 55 jaar na de eerste mijnwerkersprotesten zij vandaag weer op de barricades moeten staan? Dat hun verontrusting ook in onze Limburgse samenleving nauwelijks wordt opgepikt is pijnlijk. De slag om de mijnen is gestreden, de solidariteit ingeslikt. Het moet de mijnwerkers ongetwijfeld bitter smaken.
"De bittere smaak van het zwarte goud" - Het Belang van Limburg